12 november 1660, Zelzate, Godard Adriaan van Reede
Ick en twijffele geensints, of sal Mijnheer u wel Ed. soon hem omstantelyck hebben bericht van al hetgene ons geduyrende de reyse uyt het vaderlandt, soo te water als te land, is wedervaren. Ick achte my geluckigh de eer te hebben van syn aengename geselschap, ende ben van syn Wel. Ed. ten opzichte van de spraeck, die hy uyttermate wel tot syn wil heefft, seer wel gedient. […] Godt geve, dat wy in corten tyt mogen daer syn, ende onse vrunden in ’t vaderland ons avontuyr mogen overbrieven, waermede besluytende sal ick nae offre van mynen geringen dienst blyven ….
In oktober 1660 vertrok er een diplomatiek gezantschap naar Madrid. Lodewijk Huygens, die eerder al een reis naar Engeland en Frankrijk had gemaakt, trok mee als gentilhomme. Missieleider Godard Adrian van Reede schreef aan vader Constantijn dat zoon Lodewijk zich onderweg uitstekend gedroeg. “Ick achte my geluckigh de eer te hebben van sijn aengenaeme geselschap.” Met een beetje geluk kwamen ze voor het slechte herfstweer aan in Spanje.

Portret van Godard Adriaan van Reede