
Portret van Cecilia ‘Cijltje’ de Jonge van Ellemeet door Caspar Netscher uit 1679.
In de zomer van 1669 besloot Cornelis de Jonge van Ellemeet (1646-1721) een bootreisje te maken naar Antwerpen en Brussel, samen met zijn moeder en zussen Johanna en Cecilia – ‘Cijltje’ voor intimi. Ook familievriend Agatha de Jong en haar twee dochtertjes gingen mee op stap. De vrouwen in het gezelschap waren zo geïnteresseerd in het katholieke achterland dat ze Cornelis net zo lang aan het hoofd hadden gezeurd totdat hij overstag ging. Voor het familie-uitje huurde Cornelis een grote jacht in. Aan geld was immers geen gebrek. Dankzij zijn positie als ontvanger-generaal, feitelijk de belastinginspecteur van het land, behoorde Cornelis later in zijn carrière tot de rijkste 1% van de Republiek. Als nummer 22 van de 250 rijksten van de Gouden Eeuw liet hij een vermogen na van om en nabij 900.000 gulden.
De reis verliep spoedig en de reizigers vermaakten zich met het bezichtigen van de kerken en kloosters van de zuidelijke steden. Cornelis huurde voorts koetsen om een stadstoer door Antwerpen en Brussel te maken. Alleen ongemakkelijke grenscontroles door lompe Spaanse douaniers lieten een bittere nasmaak achter. Op de terugreis waren de dames zo schrikachtig voor de beambten dat zij hun sieraden in hun schoenen stopten en zich benedendeks verscholen, terwijl Cornelis werd aangesteld om de ‘belhamels’ in zijn eentje te verjagen. Daarover heb ik eerder geschreven op dit weblog. Ondanks het vermaak en avontuur kon de jonge Zeeuw weinig enthousiasme opbrengen. “Op dese reis ben ik nergens geweest daar ik te vooren nooijt meer geweest was, soo dat het besien van alles voor voorseide is, mij wijnig plaisiers konde geven”, zo klaagde hij. Toch was er een lichtpuntje: “mijn grootste vermaak is geweest juffrouw Agatha de Jong somtijts een quartier uijrs alleen te onderhouden”. Cornelis verdreef de tijd aan boord met het maken van een geschreven portret, waarin hij in vrij dichterlijke taal – haar tanden waren van albast, haar ogen vuurbakens – zijn vrouwelijke reisgezel, Agatha de Jong, bezong. De vleiendste zinnen heb ik even vet gedrukt.
Pourtraict
Sij heeft meer een laegh, als een hoogh, meer een rond als een pladt, meer een smal als een breet voorhooft, dunne wijnbrauwen, swarte oogen, een fraeije neus, een kleijne mondt, dunne lippen, witte en gelijke tanden en een spitse kin. Sij is van een middelmatige taille en dick naar advenant; heeft eenigsints een lanckwerpigh aengesigt, asgraauw blond-hair, en altijd een bleeke en witte, dog niet te min gesonde en goeije kouleur, spreekt met grote bevalligheijt, heeft een soet en aangenaam wesen en een vriendelijkheijt in haar aanscheijn die sonder weergae is. Jae, haare aantreckelijckheden sijn soo veele dat men moeijten heeft haar te kennen sonder op haar verlieft te worden. Daarenboven doet sij alle dingen met seer goed fatsoen, is regt op haar lijff en heeft schoone handen en een blank en sagt vel. Wanneer sij lagt, siet men haar albaste tanden, en voornamentlijck de bovenste rij blincken tusschen haare roosenvervige lippen in en vercieren haar aangesigt dan wonderlijk, een pitje in de linckersij van haar kin en twee off drie voutjes dewelke als door de spitsheijt veroorsaekt werden. Haar oogen en sijn niet grood, maar soo vol viers en te gelijk vol alderhande aangenaamheden dat het niet te bedencken is, hoe dat soo stercke vierbakens die als flickerende sonnen soo veele gulde stralen van haar schieten die lieftalligheijt die men in haar bespeurt konnen uijtwijsen, vermits men dog anders gewoon is sulcke klaarblijkelijke teekenen van besaedigtheijt en goedheijt niet dan van een flaeuw en swaarmoedigh gesigt te verwagten. Beneffens haar regter oogh tegens het verheven van haar neus aan staad een klein lijckteekentje dat de eene val of de andere in haare kintsheijt haar heeft doen krijgen, doch men en siet het niet, ten sij men heel naeuw op het selvige lette. Vet en is sij niet, nogh ook niet mager, en evenwel soo dat ik niet en twijffele of haar aangesigt belooft minder als daar wel in der daat van is. Heeft een schoon en volmaakt lichaam, indien men uijt de ronte van de armen daar van oordelen magh en al te fraeijen hals en te veel boesems, om die gelijk als sij doet te bedecken.
Ik ben er helaas niet achtergekomen wie Agatha is, deels omdat ik weinig zin heb om honderden pagina’s doop- en trouwboeken uit te pluizen. Een IBL-boek over Cornelis ploft pas over enkele dagen op mijn bureau. De naam de De Jong, de meest voorkomende naam in Nederland, helpt in ieder geval niet erg mee. Of Cornelis daadwerkelijk verliefd was op de (weduwe?) Agatha, weten we niet. Als dat zo is, dan mogen we zijn ‘Pourtraict’ wellicht lezen als liefdesbrief. Het enige wat we met zekerheid weten, is dat Cornelis in 1679, een decennium later, braaf in het huwelijksbootje stapte met Maria Oyens (1647-1732), dochter van een rijke advocaat.