In 1588 werden Hendrik, de hertog van Guise, en zijn broer, kardinaal Lodewijk, bruut vermoord in het koninklijke kasteel van Blois. De Franse koning, Hendrik III, keek op een afstandje tevreden toe. De moord was een bloedig gevolg van een slepend politiek machtspel dat in de geschiedenis ook wel de Drie-Hendriken-oorlog is gaan heten. Ondanks die knullige naam, was die oorlog hard en verbeten: de Franse troon en de toekomst van katholieken en hugenoten stond op het spel.
Nog voordat de lichamen koud waren, werden de eerste vinnige pamfletten geschreven die ten strijde trokken tegen het politieke gekonkel van koning Hendrik III en de bloedige moord op zijn naamgenoot. Hendrik I werd bejubeld als een godvruchtig man en een voorvechter van katholiek Frankrijk. Pamflettisten buitelden over elkaar heen om de moordzuchtige koning te demoniseren en te beschuldigen van lafheid, tirannie, verraad, toverij, sodomie en het aanbidden van de duivel – om enkele beschuldigingen te noemen. David Bell schreef er een mooi artikel over. Ook in Engeland werd er goed geld aan het narratief verdiend: zowel Christopher Marlowe (1593) als John Dryden (1683) gaven een dramatische vertolking van de moord. Zelfs nog in de twintigste eeuw sprak het bloedbad tot de verbeelding. Ik schrijf dit stukje terwijl ik luister naar Saint-Saëns’ L’Assassinat du Duc de Guise uit 1909.
De achtergrond van het bloedbad, het kasteel van Blois, werd echter gauw vergeten. Nadat een peperdure renovatie door hoflieveling François Mansart was gefaald – het gastenverblijf had niet eens een vloer – werd het kasteel in de tweede helft van de zeventiende eeuw verlaten. De jonge Fries Tjepcke van Eminga vond er “niet vraeijts” en ook de geleerde Carolus Neander haalde zijn neus op door te melden dat het kasteel “niet van groote importantie” was. In 1684, een paar jaar na Tjepcke en Carolus, werd een andere Friese reiziger door het kasteel rondgeleid. In het vervallen château vond hij een moordwerktuig:
[het kasteel] waer in men nogh siet de meulen waer in de Comte de Guise en den Aerdsbischop van Lion sijn tot Pletter gemaeldt, gelijk men het mostart saet gaet maelen. Het sijn wonderlijke Instrumenten (ik geloof schier van den duivel bedaght) en is eenige hondert trappens onder grondt. Alwaer dese dingen staen, is met een rondt gat tot in den camer van den koningh. Wanneer den koningh eenige mensen wil gestraft hebben, als van sijn bloed verwante, soo laet hij se bisigh [bij zich] komen in de kamer, t welk is met een houten floer daer het luik is… Wanneer de patient als den koomt aen, gaen in meningh de koning te spreeken, op het luik gekomen sijn, valt het neer, waer door hij dan koomt te vallen in de meulens, dewelke van eenige die daer al beneden sijn wort gedraeijt. En alsoo worden se als mostaert gemalen en vermorselt. Dit is een wonderdingh en een duivelse inventie.
Volgens de gids had de Franse koning in dit kasteel een gehaktmolen tot zijn beschikking, waarmee hij politieke tegenstanders en ongehoorzame familieleden ‘te pletter vermaalde’. De vermoorde hertog van Guise was hetzelfde lot beschoren geweest als mosterdzaad. Een mooi verhaal, maar onwaar: de molen was puur fictie. Toch spreekt eht tot de verbeelding. De gehaktmolen doet misschien nog wel het meeste denken aan de obligate haaienaquaria in een James Bondfilm, waarin het kwade genius zijn falende werknemers aan de vissen voert. Een scène zoals deze.
Andere reizigers bekeken dezelfde locatie en hadden (helaas) geen spectaculaire verhalen te vertellen. De gids die de reiziger door het kasteel rondleidde, zag waarschijnlijk zijn kans schoon om extra geld te verdienen en wees een alledaags voorwerp in een vervallen kasteel aan als het moordwapen van een bloedige episode uit de Franse geschiedenis. Dat John Dryden een jaar eerder furore had gemaakt met The Duke of Guise hielp waarschijnlijk mee. Ook Engelse reizigers toerden immers rond in Blois. Hoe het ook zij, de moordmachine van het kasteel van Blois sluit aan bij een lange traditie van reputatieschade aan het adres van de Franse koning.
Anoniem. Reisbeschrijving van…. uit Leeuwarden naar Engeland en Frankrijk. 1683-1684. Ms. Leeuwarden, Tresoar, FA Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg 3978, 74-75.
Een gedachte over “Een hertog in de gehaktmolen”