3 oktober 1709, voor Bergen, Johan Vegelin van Claerbergen
Dit slordig, windig en regenagtig weder, doet ons vreesen voor een moeijelijke en langdurige belegering, alsoo niets erger tegenwoordig is als natte, eensdeels om dat de sonne nu bijkans op ’t laegste sijnde, de vogten nu weinig na sig trekt, en alsoo lange tijt van noden is om weder te droogen, ten tweeden om dat de lange nagten de soldaten die geen sitplaets konnen krijgen als in de slijk, en dan nog half de knie somtijdts in ’t water moeten staen, seer verdrietig vallen, ten derden om dat men weinig kan avanceren, alsoo wegens de slibberigheit de arbeyders bij na wat konnen staen om te arbeijden. Alles ka nnogtans haest vergoedt werden, indien dit quaede weder in een frisse droogt heeft veranderde.
Na de belegering van Doornik reisde de Staatse troepenmacht naar Bergen. Johan Vegelin van Claerbergen deed verslag in een brief aan zijn vader Hessel. Het slechte weer veranderde het terrein in een moederpoel, waardoor de soldaten geen rust of comfort kregen.

Gezicht op Bergen (Mons), 1726, anoniem, 1726. Rijksmuseum: RP-P-OB-83.036-19.