Gij die een werrelt sijt en overal gepresen.
School van verstant, Paris Princesse sijt gegroet!
Gij die hij Fransche rijck als operste moet vreesen;
Gij die het wetten geeft; Gij die den Coninck voedt
Waer is uw wedergae? Princesse sijt gegroet!
In het kader van de boekenweekthema ‘Reizen’, schreef het literaire tijdschrift Op ruwe planken onlangs de wedstrijd ‘Bestemming onbekend’ uit. Schrijvers kregen een willekeurige locatie toegestuurd, die moest fungeren als enscènering van hun eigen kortverhaal. Tijdens het Nijmeegse Boekenfeest op 8 maart mochten de drie finalisten – Wibo Kosters, Steven de Jong en Don Keijzers – hun eigen reisverhaal ten gehore brengen in stadsschouwburg De Vereeniging. Wibo Kosters won uiteindelijk met zijn verhaal ‘Lammoer’, een reisverslag van een potige frietenbakker die het eens breed laat hangen en een willekeurig meisje meeneemt op een snoepreisje naar Parijs. De hoofdpersoon heeft een dubbele visie op de Franse hoofdstad: Parijs is aan de ene kant de roemruchte stad van romantiek en verliefde koppeltjes, maar aan de andere kant ook vooral vals, vies en lelijk.
Met een soortgelijke dubbelzinnigheid kijken zeventiende-eeuwse reizigers naar Parijs. Wanneer reizigers in de verte de befaamde stad zien opdoemen, citeren zij bovenstaande lofdichten. Parijs is een wereldstad, beroemd om de praal en praal van zijn koninklijke paleizen en tuinen en gelauwerd om de geleerdheid van zijn universiteit. Na een tijdje in Frankrijk te hebben doorgebracht, nemen Hollandse reizigers soms een andere mening aan. De predikant Balthasar Bekker bijvoorbeeld uitte zijn onvrede over de algehele armoe die hij aantrof. De frase ‘Gij die den Coninck voedt’ uit het bovenstaande gedicht lijkt opeens wel heel letterlijk. Het volk ondersteunt de koning:
Wij hebben, na ’t getuigenis der genen die het hoger op besien hebben, slechts het magerste gesien: en moeten bekennen, dat het doorgaans niet seer vet was, insonderheid ontrent Parys. […] d’Adel en ’t volk is kaal. Want om dat ryk groot te maken wordt het bloot gemaakt. Wat de gemeene man wint, het is boven de kost niet, alsser dat af is ’t gene sij te geven hebben pour la Roy.
Ieder dubbeltje wordt omgedraaid om Lodewijk XIV te onderhouden. Naast armoede was er ook veel viezigheid: op straat, maar ook in de duurdere herbergen van Frankrijk. Neem bijvoorbeeld de volgende passage, waarin Bekker schrijft over de vieze servetten en tafellakens in de herbergen die hij aandeed:
In gemeene kroegen vind men de tafel gedekt staan, met een ammelaken, dat hoe smeeriger, hoe neeriger daaruit siet: immers doorgaans so gesteld, dat ons Hollandsch vrouwvolk ’t hert niet hebben sulke veilen op eenen vloer te leggen of te laten. Selfs te Parys, daar wij met voornamen Adel aan saten gaf men ons schone servetten van ongebleikt linnen, grof genoeg, daar de starkel-brij of wevers pap doorhenen rook. (Bekker 1998, 120-123)
Bekker heeft het wellicht niet over zwerfvuil en straatcriminaliteit, viezigheid is er in ieder geval genoeg. Net als in het winnende reisverhaal van het Boekenfeest is de ervaring van Parijs voor zeventiende-eeuwse reizigers soms een onprettige gewaarwording. Achter het gouden vernislaagje van het koninklijk hof, kan soms veel viezigheid en armoede schuilgaan.