9 februari 1676, Venetië, Coenraad Ruysch
Ick pasten [ik voegde mij bij] een meijsken dat mij admirabel behaegde en mijn diligentie soo seer onaengenaem niet was, t’ welck mij de ongeluckkichste van de compagnie niet deedt syn. Alleen was mij seekere oude duegna geweldich in de weech. Oock kost ick wel sien dat sij deese oude critique wel soude mogen misseb hebben. Naer t’ eeten begost den dans weer op syn Frans, Itaeliaens, Engels etc., ja op allerhande maenieren en duerde tot 12 ueren Itaeliaens. Mijn heijknappertie gaf mij spuls genoech met seekere dans, La Forlona genaemt, die scrikkelyck fatigeert en ordinaris wie t’ lanchst hardt gedanst wert. Doch als geseyt is, twaelf ueren sceyde wij van een admirabele conversatie, dewijle sij niet alleen wel met de mondt, maer oock met oogen, handen, ja met alles seer eloquent was. Ich hadt seer gaere geweete waer sij woonde, doch kost het daer niet uijt krijgen, dewijle sy syde dat haer ouders, weetende dat sy dat seyde tegens jonge galants, haer dan al te strickt souden houden.
Op 9 februari 1676 had Coenraad Ruysch sjans. Samen met zijn neef bezocht hij een feest in Venetië en kwam daar een mooi “heijknappertie” tegen, met wie hij de rest van de avond danste en kletste. De gouvernante, de Italiaanse duegna, keek vanaf een afstandje afkeurend toe.