8 juni 1620, Constantijn Huygens, Desenzano (vert. Frans Blom)
Het Lago di Garda is bijzonder uitgestrekt: de lengte is vijfendertig mijl, de breedte iets meer dan veertien. Dit is het meer dat vroeger Lacus Benacus werd genoemd en hieraan ligt het stadje Sirmione, de woonplaats van Catullus. Het water is buitengewoon rijk aan vis, vooral aan zogeheten carpioni, een zeldzame en smakelijke soort die wonderlijk genoeg slechts op een bepaalde plek in dit meer gevangen wordt en nergens anders. Het meer wordt voor het grootste deel omsloten door hoge bergen, doorlopend van Italie tot aan Tirol. Daardoor is het gevaarlijk om met boten het water op te gaan, want uit het niets kan er storm opsteken. Persoonlijk heb ik de waarheid ondervonden van Vergilius vers: Fluctibus et fremitu surgens Benace murino, ‘Meer van Benacus, met bulderende golven gistend als een ware zee’. Want toen we voor het souper een gondeltochtje maakten met muzikale begeleiding, was het meer nog heel lieflijk en kalm, maar amper twee uur later raasde er een vreselijke storm, zoals we in tijden niet meer meegemaakt hadden: donder, bliksem, wind en regen veranderden de mooie kalmte tot de woeste golven van een noordelijke zee.
Tegenwoordig loopt het Gardameer over van de toeristen, maar de meeste Italiëgangers in de zeventiende eeuw gingen rechtstreeks naar Venetië wanneer zij van de Alpen afkwamen. Constantijn Huygens bezoekt in de zomer van 1620 het meer, in de entourage van Aerssen van Sommelsdijk.