21 augustus 1652, Utrecht, Vincent Laurensz. van der Vinne
Op Amsterdam
O prachtige moras, o veen vol steen, gebouwt
op een (wonder) omgekeerde maste-wouwt.Op den selven dito
Wanneer de nare-nacht de gulden-son deed wijcken
en dat de bleeke-maen quam aen den hemel saen,
soo ben ick uijt de stadt nae ’t Uytrechts-veer gegaen.
Nu sijnde inde schuijt en dat wij gingen strijcken
van ’t scheeprijck Amsterdam, of ick oock uw ’s gelijcken
wel ergens vinden sal, docht ick toen in myn sin,
o heerelijcke stadt, o werelts-wonder, in
u is de werelt selfs; die wonder wil bekijcken
en reijs niet buyten ’s landts maer blijf binnen u wallen,
in dees gedachten, soo ben ick in slaep gevallen,
maer Morpheus en liet my slapen niet gerust,
ick droomde droom op droom, van ’t reijsen en van ’t scheijden,
en als Aurora schoon den dagh weer quam verbreijden,
syn wy gekomen tot Traiectum aende kust.
Na enkele jaren bij Frans Hals te hebben gestudeerd, besloot de Haarlemse kunstschilder Vincent Laurensz. van der Vinne een kunstenaarsreis te maken naar Duitsland, Zwitserland en Frankrijk. Samen met zijn Haarlemse collega’s Guillaume Dubois (1625-1680), Dirck Helmbreeker (1633-1696) en Cornelis Bega (1631-1664) vertrok hij op 20 augustus 1652 al schilderend zijn thuisstad. Zijn tekeningen zijn bewaard gebleven.
Naast een uitgebreid en literair verslag schreef Van der Vinne een groot aantal gedichten. In het bovenstaande gedichtje laat de reiziger dezelfde afwachtende houding zien: ons thuisland is zó geweldig, eens kijken of iets of iemand het beter kan.