7 september 1654, Constantijn Huygens, nabij Trier (vertaling S. Groenveld)
Op de Moezel
Niets vertoont zo’n allerweelderigste bloei als de Moezel;
Waarheen u de blik ook wendt, de bergen die vol zijn van God
Getuigen van een sappige vreugde.
Vrienden, laat ons deze dagen in vrolijkheid doorbrengen;
Men vaart ons tussen bekers aan twee kanten door.In Mosellam
Nihil Mosellâ floret elegantius;
Quicumque vultum flexeris, pleni deo
Montes loquuntur succulentum quaidum
Hilares, Amici, transigamus hos dies;
Utrimque navigatue inter pocula.
Tijdens zijn dienstreis naar Eindhoven, Spa, Luxemburg en Meurs in 1654 schreef Constantijn Huygens verschillende gedichten op het landschap dat aan hem voorbij trok. Zo ook dit gedicht over de ‘sappige vreugde’ van de Moezel.

Gezicht op Metz en de Moezel, anoniem, ca. 1860 – ca. 1865. Rijksmuseum: RP-F-F06629.