“Dat niemand vragen derf, waer immer Napels lag”: een vernietigende recensie uit 1649

Teleurstelling, frustratie, harenuittrekkende ergernis. Iedereen op vakantie heeft wel eens de neiging gehad om een vernietigende recensie te schrijven: het hotel zál afgestraft worden voor dat gore doucheputje, het restaurant móet boeten voor die schoenzool-steak. Op het magische internet vind je soms onbedoeld hilarische negatieve reviews (nummer zeven zal je verbazen!), maar de meeste afrekeningen in het recreatieve circuit zijn bloederig, bits en verrassend humorloos. Op Twitter werken voor mijn gevoel hele teams klantenservicemedewerkers in ploegendienst om als een online EOD licht ontvlambare tweets onschadelijk te maken. Ook op Grand Tour werd er gezeurd. In april 1649 schreef Matthijs van der Merwede een felle recensie over Napels, een broedplaats van syfilis en een thuishaven van laffe piraten. De Yelp- of IENS-reviewer kan nog wat leren van zijn gedicht ‘Den Vloek van Napels en Napolitanen.’

Portret van Matthijs van der Merwede door Jan van Bronckhorst, Rome, 1650.

De Heer van Clootwijck heeft een rebound nodig

Tussen 1646 en 1650 maakte Matthijs van der Merwerde, heer van Clootwijck, een educatiereis naar Frankrijk en Italië in het gezelschap van zijn neef Adriaen van Blijenburgh en de Leidse geleerde Nicolaas Heinsius. Hij studeerde in Siena en bleef zo’n drie jaar in Rome, waar hij bevriend raakte met de Bentvueghels. De Bentvueghels waren een gilde van Nederlandse schilders die meer wilden leren over de Italiaanse Renaissancekunst. Door hun alcoholische, studentikoze gebruiken hadden zij ook wat weg van een dispuut. Ze kozen bijnamen voor elkaar, zoals ‘Biervlieg’, ‘Nestelghat’ en ‘Het Fret’, en hielden grote zuipfeesten ter ere van de wijngod Bacchus in de verlaten kerk Santa Costanza. 

Eenmaal teruggekeerd in Nederland werd Van der Merwede een berucht figuur. In 1651 publiceerde hij onder zijn initialen M.V.M. [Hr.] V. Cl. de Uytheemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen, een autobiografische dichtbundel over zijn seksuele avontuurtjes met minderjarige meisjes en prostituees in Italië. Die mintriomfen worden beschreven als medicinaal. Nadat zijn geliefde Amarillis hem afwijst, reist de ik-persoon naar het zuiden om zijn liefdesverdriet in het bed van andere meisjes te overkomen. De Heer van Clootwijck heeft een rebound nodig. Achter de statige Italiaanse titels gaan dubbelzinnige, onaangenaam plastische en ronduit griezelige gedichten schuil over zijn ‘uytheemse kleuter-jagt’ en ‘kleuter-min’. Na de tros ‘teere’, ‘vroege’, ‘gesengde’ of ‘lekk’re’ druiven die in zijn bundel voorbijkomt, laat je dat fruit bij je volgende supermarktbezoek wel even in het schap staan. In 1651 viel de bundel niet zo in goede aarde. Zo zou zijn boek in Utrecht op de brandstapel zijn beland.

Ook historisch letterkundigen storten zich met plezier op Van der Merwedes schandaalpoëzie. Hoewel sommige onderzoekers aandacht schenken aan de auteurs vermeende libertijnse filosofie, gaat het gesprek meestal over vieze gedichten en taboes. René van Stipriaan noemt het dan ook passend “een echte hete aardappel, die ook na ruim drieënhalve eeuw niet wil afkoelen.” Toch is er meer te vinden in de Roomse min-triomfen, waaronder dus een vernietigende recensie van Napels.

Inwijding van de Bentvueghels, 1660.

De vloek van Napels

In het voorjaar van 1649 verbleef Van der Merwede in Napels. Daar schreef hij een gedicht met de lange titel ‘Den Vloek van Napels en Napolitanen, hebbende niet uytmuntends onder haer gevonden als ongeachte Fransse pokken, en zijnde in’t Quartier van het Popel eens in levens-gevaer geweest, ende in’t wederkeeren na Romen, over Zee in handen van 9. Banditen, alle Napolitanen, op’t strand’ gevallen; maer door list en geluk ons besloten verderf en dood ontkomen, in de Maend April 1649’. De titel geeft al veel weg. Niet alleen heerst in Napels de syfilis (de Franse pokken), ook kan je in handen vallen van zeerovers. Helaas legt Van der Merwede niet uit hoe hij precies in levensgevaar is geweest of hoe hij die piraten te slim af was. In het gedicht zelf maakt hij maar één toespeling op dat laatste: “‘tVervloekte strand, daer om ons leven wierd gespeelt”. 

Het gedicht is een felle afrekening met Napels vol met Bijbelse straffen en apocalyptische verwensingen. Eerst bespreekt hij de Napolitaanse losbandigheid:

Het Sodoms vyer moet op haer daken storten,
‘tFrans niere-gif moet al haar min begorten,
Haer Manne-suchtig oog steek Kraey of Raven uyt,
Den blixem sla dat schuym de brillen van de snuyt.

De Bijbelse straf die Sodom en Gomorra overkwam, wenst Van der Merwede ook Napels toe. Met ‘‘tFrans niere-gif’ wordt waarschijnlijk syfilis of een andere SOA bedoeld. Mannengekken moeten blind worden gemaakt en de bliksem moet inslaan. 

Na zijn straf voor Napels morele tekortkomingen, bespreekt Van der Merwede de straf die de stad zelf moet overkomen:

‘kWens dat den Hemel, swert geswollen van haer straf,
Aen hare Buren self een donker wesen gaf.
Haer Kroon moet stadig steygeren en vallen,
Gedurig storten haer volmaekte wallen,
Haer hooge Borgten uyt den grond staeg opgemaekt,
En in een oogen-blik weer in den brand geraekt.

Nadat de stadsmuren en burchten zijn ingestort en in de fik zijn gevlogen, moeten de akkers en de haven eraan geloven:

Daer mach noyt graentjen in haer Landen wort’len,
Den hagel moet haer boom-gewas vermort’len,
In ’t midden van haer Stad, spijt [ondanks] Weeuw en Wees gesucht
Springt Somm’ of Etna uyt, en werp haer in de lucht.
Haer Zee mag niet als Slang en Adder baren,
Daer mach noyt Vremd’ling langs haer Oever varen.

De oogst moet kapot gaan en in plaats van vissen vinden vissers slangen en adders aan hun vishengel. Hij hoopt dat de Etna of de Monte Somma, de caldera waarin de Vesusius is gevormd, uitbarsten. Europa was een paar decennia eerder, in 1631, opnieuw vertrouwd geraakt met de vernietigende kracht van de Vesuvius. Die uitbarsting werd in reisgidsen en vedute gedetailleerd geportretteerd. 

Ten slotte — alsof dat alles nog niet genoeg was — wenst hij de Napolitanen een hongersnood toe:

Sy moeten stikken in een swerten hongers-nood
Aen haer bebedeld, ja bemoord, beplundert brood. […]
‘kWensch, dat sy scheuren, met een hongerigen tand,
En mag’re wang, haer eygen rookend ingewand.

Na een brand, een vulkaanuitbarsting, verwoeste stadsmuren en landerijen en een hongersnood, mogen we concluderen dat Napels wel zo’n beetje in de as ligt. Als slotstrofe van zijn recensiegedicht schrijft Van der Merwede:

Al haer gebergt moet ‘tonderst’ opperst’ keeren,
Sy moeten aen den Duvel manschap sweeren,
Die haer dan daedlijk in den Af-grond storten mag,
Dat niemand vragen derf, waer immer Napels lag.

Wat leren we over Van der Merwedes gedicht? Als je vingers weer jeuken om een negatieve recensie achter te laten, beperk je dan niet tot het geven van een halve ster op IENS, maar kijk eens hoe een zeventiende-eeuwse dichter het aanpakt.

Uitbarsting van de vulkaan Vesuvius in 1631, toegeschreven aan Caspar Luyken, 1701. Rijksmuseum.

2 gedachtes over ““Dat niemand vragen derf, waer immer Napels lag”: een vernietigende recensie uit 1649

Plaats een reactie